Een plusklas praat over de vraag ‘Wat is echt?’ Vooral bij de kabouters komen ze er niet uit. Ze raken verstrikt in hun eigen filosofische onderzoek. Kortom, kinderen, het zijn net echte filosofen.
- Ik zeg dat het onecht is omdat het geen echte kabouter is.
- Kabouters bestaan ook niet echt.
- Misschien is het wel een echte kabouter en dat hij zich zo stijf houdt omdat hij niet wil dat er onderzoek met hem gedaan wordt.
- De kabouter is echt want hij is van een echte steen gemaakt.
- En die steen bestaat wel.
- (Kabouter wordt ineens opgetild)
- Hé, hij is helemaal niet van steen, maar van plastic. Het zag er zo echt uit!
- Dat komt omdat je daarvan uitging, dan lijkt het ook zo.
- Deze kabouter is van plastic, hij is gemaakt in een fabriek, hij heeft allemaal verfjes dus hij is echt.
Natuur
- Plastic komt ook uit de natuur, van olie toch?
- Ja, alles is van natuur gemaakt.
- Deze kabouter is niet echt want echte tuinkabouters zijn van steen en deze is van plastic.
- Wie zegt dat? Staat dat in de wet of zo?
- We hebben kabouters nog nooit anders gezien dan zo, dus is het een echte kabouter. Het maakt niet uit waar hij van gemaakt is.
- Je weet gewoon … de kabouter leeft niet want anders hadden we hem ooit wel ergens echt gezien.
- Dat je hem nog nooit hebt gezien, betekent niet dat hij niet echt is. Soms wordt er ook ineens een nieuw dier ontdekt, die hadden we ook nog nooit eerder gezien. Hij kan ook stiekem onder de grond leven.
- En misschien heeft wel ooit iemand een kabouter gezien, hoe hebben we anders een kabouter kunnen bedenken?
- Een kabouter is gewoon te leuk en grappig om waar te zijn.
- Dit is geen echte kabouter maar wel een echte tuinkabouter.
Naam
- Ja, het hangt er ook van af wat voor naam je de dingen geeft.
- Hoe je de wereld ziet, hangt heel erg af van hoe je alles noemt.
- Hij is niet echt want je kunt hem kapot gooien.
- Een echte kabouter kun je ook wel kapot gooien. Ik kan jou toch ook kapot gooien?
- Je kunt nooit zeker weten of iets echt is.
- Ik ben echt!
- Hoe weet je dat zo zeker?
- Ik kan praten, ik kan lopen.
- De kabouter is onecht omdat hij niet leeft.
- In je fantasie kan een kabouter wel leven.
- In sprookjes bestaan ze.
- Hoe kunnen we iets fantaseren wat helemaal niet bestaat?
- Misschien dat we het af hebben genomen van de lilliputters?
- De mensen hebben kabouters bedacht dus is hij onecht.
- Dus zijn dingen die je bedenkt onecht?
- Misschien bestaat het wel ergens, dat weet je niet. Misschien loopt er wel ergens net zo’n mislukte kabouter.
- Dat kan niet.
- Hoezo? Hoe kan de mens dan dingen bedenken die nooit bestaan hebben?
- Pff, zullen we verder gaan met een ander voorwerp? Ik snap er niets meer van.
Denk je dat kabouters niet belangrijk genoeg zijn om over te filosoferen? Dan kunnen we je vertellen dat de filosoof Emanuel Rutten ook wel eens nadenkt over kabouters: ‘Omdat ik nog nooit kabouters heb kunnen waarnemen, leid ik af dat ze zeer waarschijnlijk niet bestaan. Maar ik kan dat nooit beweren met absolute zekerheid. Ik kan daarentegen wel aantonen dat er mensen bestaan die geloven in het bestaan van kabouters, maar dat is geen bewijs of argument om het bestaan van kabouters aan te tonen.’ Dit citaat komt uit dit artikel over zijn Godsbewijs.
Deze werkvorm waarbij je steeds weer een ander voorwerp pakt en vraagt of het echt is, levert altijd bijzondere gesprekken. De werkvorm wordt ook wel Welles-Nietes genoemd en kan ook heel goed met plaatjes gedaan worden.
Wat is echt?
De kabouter en de andere materialen uit de leskist ‘Wat is echt?’ levert altijd weer een ander gesprek op. Hier vind je nog wat voorbeelden:
- Als kind geloof je alles!
- Te mooi om waar te zijn
- Hé, we zijn nu echt aan het filosoferen!
- Filosoferen, is dat niet te moeilijk voor kinderen?
Dit gesprek vond plaats in een plusklas. Wil je meer weten over filosofielessen voor de plusklas, lees dan:
Hebben hoogbegaafde kinderen iets aan filosofie?