Wanneer je filosofeert met kinderen, zul je veel argumenten horen. Je vraagt bijvoorbeeld waarom een kind een bepaald standpunt heeft, en hij of zij zal je vertellen waarom. Soms geven kinderen goede argumenten, maar regelmatig maken ze gebruik van drogredenen. Drogredenen zijn argumenten die heel aannemelijk lijken, maar eigenlijk geen hout snijden.
Wanneer je als gespreksleider alert bent op drogredenen en weet hoe je kunt doorvragen om de échte argumenten boven tafel te krijgen, help je kinderen om kritisch te leren denken en beter te redeneren. Daarnaast word je er een betere gespreksleider van! Daarom vind je hieronder een overzicht van de 14 meest gebruikte drogredenen door kinderen, inclusief doorvraagtips. (Ook handig bij gesprekken met volwassenen!)
door Ariska Bonnema
1. Stroman
Argumenten (en drogredenen) zijn overal, ook in de dagelijkse gesprekken met kinderen. Stel je voor, een gezin van vier kiest gezamenlijk een huisdier. Tijs wil graag een hond, maar dat kan niet want zijn vader is allergisch. Tijs reageert vervolgens door te zeggen: ‘Ik mag ook nooit wat, waarom haten jullie mij?’.
Wat gebeurt hier? De ouders geven een goed argument waarom het gezin geen hond kan nemen, de vader is immers allergisch. In plaats van in te gaan op dit argument (‘Misschien kunnen we een hond nemen waar papa niet allergisch voor is?’), doet Tijs net alsof zijn ouders een ander argument hebben gegeven, namelijk: ‘We haten Tijs en daarom nemen we geen hond.’ Nu moeten de ouders van Tijs zich opeens gaan verdedigen tegen iets wat ze nooit hebben beweerd.
Als een stroman wordt gebruikt, laat kinderen dan inzien dat waar ze een tegenargument voor geven, niet aan de orde is en ga terug naar het originele argument. In dit geval zouden de ouders van Tijs kunnen zeggen: ‘We kunnen geen hond nemen omdat papa allergisch is, niet omdat we je haten. Weet je nog een reden waarom we wel een hond zouden moeten nemen?’
2. Argument van onwetendheid
Een andere drogreden is het argument van onwetendheid. Hierbij wordt iets voor (on)waar aangenomen omdat het tegendeel (nog) niet bewezen is.
De juf heeft net een sprookje voorgelezen en Berend weet zeker dat kabouters echt bestaan. Mateo weet zeker van niet. Mateo zegt: ‘Als kabouters zouden bestaan, dan zouden we toch wel sporen hebben gevonden?’. Berend beweert van niet, want kabouters doen er alles aan om niet ontdekt te worden door mensen en daarom kunnen we niks vinden.
Het argument van Mateo ‘Als kabouters zouden bestaan, dan zouden er wel sporen zijn.’ is een klassiek argument van onwetendheid. Deze drogreden wordt ook gebruikt om zowel te bewijzen dat God bestaat, als dat hij niet bestaat. Ik kan immers niet bewijzen dat God bestaat, dus God bestaat niet. Maar ik kan ook niet bewijzen dat God niet bestaat, dus God bestaat.
Waar gaat het mis? Bij dit argument wordt geen rekening gehouden met wat iemand niet weet. De afwezigheid van kaboutersporen, is natuurlijk geen bewijs voor het feit dat kabouters niet bestaan. Misschien heeft Berend wel gelijk. Of hebben alle mensen gewoon nog niet goed genoeg gekeken en zijn er wel degelijk kaboutersporen.
Wordt deze drogreden gebruikt, vraag dan aan een kind of het zo kan zijn dat iets (in dit geval kaboutersporen) er wel is, maar dat hij of zij dat toevallig niet weet? Of vraag of ze vroeger iets geloofden, maar nu niet meer omdat ze inmiddels meer weten. Vaak kom je dan tot de conclusie dat dit het geval is en dat het dus geen goed argument is om te gebruiken.
3. Foutief oorzakelijk verband
Stel x volgt na y. Je zou dan kunnen zeggen dat y, x veroorzaakt. Maar dat hoeft niet het geval te zijn. Het kan ook toeval zijn. In dat geval is er sprake van een foutief oorzakelijk verband. Een kind denkt dat het ene het andere veroorzaakt, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is.
Iris at bijvoorbeeld voor de verandering cornflakes voor ontbijt en scoorde die dag de winnende goal bij voetbal. Als opa vraagt hoe het kan dat ze de winnende goal scoorde, zegt Iris: ‘Omdat ik vanochtend cornflakes at’.
Als een kind denkt dat het een het ander veroorzaakt, stel dan de volgende twee vragen:
1) Leidt de oorzaak altijd tot het genoemde gevolg? Zo nee, dan is er geen sprake van een oorzakelijk verband.
2) Wordt het gevolg mogelijk door iets anders veroorzaakt? Zo ja, dan is er hoogstwaarschijnlijk geen sprake van een oorzakelijk verband.
4. Anekdotisch bewijs
Deze drogreden wordt ontzettend vaak gebruikt. Zowel door kinderen als volwassenen. Stel je voor in de klas is een discussie over gezond eten. De juf vraagt de klas of cola gezond is. Yuri steekt zijn vinger op en zegt: ‘Ja, want mijn opa van 95 drinkt elke dag twee glazen cola en hij is nooit ziek’. Door een voorbeeld te geven waarin één iemand toevallig veel cola drinkt en nooit ziek is, geef je geen goed argument waarom cola gezond is. Er zijn namelijk altijd uitzonderingen op regels.
Dit type drogreden start vaak met: ‘Maar ik ken iemand die…/ Ik heb ooit eens gehoord dat…’ en is hierdoor makkelijk te herkennen. Eén anekdote is echter niet genoeg om iets te bewijzen.
Gebruikt een kind anekdotisch bewijs? Geef dan ook anekdotisch bewijs als bewijs van het tegendeel. Zeg bijvoorbeeld dat jij juist iemand kent die elke dag twee glazen cola drinkt, maar heel veel gaatjes heeft en bijna altijd ziek is. Wat zegt dit over of cola gezond is? Door dit te doen heb je een mooie ingang om het te hebben over of anekdotische bewijs eigenlijk wel een goed argument is of dat het om een drogreden gaat. Hoewel het gebruik van anekdotisch bewijs een drogreden is, kunnen goede anekdotes (of voorbeelden) een discussie wel vooruithelpen.
5. Op de persoon
Ishana zegt tegen Pjotr dat hij een woord verkeerd heeft geschreven. Daarop zegt Pjotr: ‘Pff, wat weet jou nou? Jij had laatst een onvoldoende op taal’. Dat Ishana een onvoldoende had op taal, neemt niet weg dat Pjotr het woord fout heeft geschreven. De fout is fout, onafhankelijk van wie hem opmerkt.
Bij een argument ‘op de persoon’ wordt er iets gezegd over iemand, zodat je diegene minder of helemaal niet serieus neemt. In plaats van een goed tegenargument te geven en ‘op de bal’ te spelen, speelt iemand ‘op de persoon’.
Gebruikt een kind deze drogreden? Vraag dan om echt alleen naar de stelling/het argument te kijken of die fout is en niet naar degene die het zegt.
6. Beroep op autoriteit
Bij deze drogreden wordt er beroep gedaan op de autoriteit van degene die iets beweert, om te beargumenteren dat wat diegene zegt klopt. Aangezien kinderen veel mensen en dingen die helemaal geen autoriteit zijn op een bepaald gebied, toch zo zien, is dit een drogreden die veel door kinderen wordt gebruikt. Als papa of mama (of oma, of juf) zegt dat vlees eten slecht voor je is, dan is het zo. Of als voetballer Frenkie de Jong zegt dat een Playstation beter is dan een Xbox, dan zal het wel zo zijn.
Wanneer een kind beroep doet op autoriteit, bevraag deze autoriteit dan. Twee vragen die je kunt stellen zijn:
1) Is de autoriteit een kenner op het gebied van het onderwerp?
Is papa of mama een bioloog? Dan is er sprake van een kenner op het gebied van of bepaald voedsel goed of slecht voor je is. Zo niet, dan is het aangeven dat papa of mama zegt dat iets zo is geen goed argument om te bewijzen dat vlees eten slecht voor je is.
Ook hebben kinderen vaak de neiging om het internet als autoriteit te zien. Iets staat op internet, dus het is waar. Ook daarbij is het goed om te vragen wie het stuk heeft geschreven en of diegene een kenner is op het gebied van het onderwerp.
2) Heeft de autoriteit belang bij iets dat met het onderwerp te maken heeft?
Zo zou het zo kunnen zijn dat Frenkie de Jong geld krijgt van Playstation om te zeggen dat een Playstation beter is dan een Xbox, waardoor de uitspraak zijn waarde verliest en niet gebruikt kan worden als goed argument waarom de Playstation beter is dan de Xbox.
7. Met het oog op het volk
Bij deze drogreden wordt beargumenteerd dat iets goed of slecht is, omdat iedereen het wel of niet doet. Als een kind straf krijgt omdat hij of zij samen met een groepje kinderen de buurman heeft gepest, en hij of zij zegt ‘maar de andere kinderen deden dit ook’, dan moet deze bewering een argument zijn waarom het eigenlijk helemaal niet slecht was om de buurman te pesten. Anderen deden het ten slotte ook.
Deze drogreden kom je ook vaak tegen in een iets andere vorm. Als een kind bijvoorbeeld geen Fortnite mag, omdat ouders het gewelddadig vinden en het kind zegt: ‘Maar alle andere kinderen mogen het ook spelen van hun ouders’. Dit moet dienen als argument waarom Fortnite eigenlijk helemaal niet zo ‘slecht’ is. Toch is het geen goed argument omdat het een beroep doet op de autoriteit van het volk. En het volk hoeft helemaal geen autoriteit te zijn op het gebied van of pesten goed of slecht is, of dat Fortnite wel of niet te gewelddadig is voor kinderen.
Gebruikt een kind het argument van het volk? De klassieker ‘Oh, dus als Pietje van een brug springt, dan spring jij dus ook?’ doet het natuurlijk altijd goed. Deze vraag geeft eigenlijk aan dat het belangrijk is om zelf te blijven nadenken, onafhankelijk van wat anderen doen. Ook zou je de twee vragen kunnen gebruiken die je stelt wanneer kind beroep doet op autoriteit (zie vorige drogreden)
8. Beroep op traditie/verleden
Bij deze drogreden wordt iets gerechtvaardigd door een beroep te doen op het feit dat het al zo lang bestaat of dat iets al tijden op eenzelfde manier wordt gedaan.
In een discussie over de vraag of iedereen vegetariër zou moeten worden, zegt Youssef: ‘We hoeven echt geen vegetariër te worden, de mens at altijd al vlees, zelfs de holbewoners al!’ Of Kyra die niet wil verhuizen want: ‘We wonen hier altijd al en het kan nergens anders net zo leuk zijn!’
Stel de vraag: Is iets per se goed omdat het altijd op een bepaalde manier wordt gedaan? (En is het onmogelijk/slecht om dit te veranderen?) Kom eventueel met een voorbeeld waaruit blijkt dat dit niet het geval is. Vroeger mocht je bijvoorbeeld overal roken. In de auto, op kantoor, in het vliegtuig. Dit was voordat men er achter kwam dat het slecht voor je eigen gezondheid is en die van anderen om je heen. Dat iets altijd zo wordt gedaan zegt dus niet iets over of iets goed is of niet.
9. Beroep op moderniteit
Bij deze drogreden wordt iets gerechtvaardigd door juist een beroep te doen op het feit dat iets nieuw is en dus beter. Dat terwijl iets nieuws, niet per se beter hoeft te zijn.
Fidan wil per se de nieuwe spelcomputer hebben. Mama vraagt: ‘Waarom, je hebt er al één?’ Waarop Fidan antwoord: ‘Ja, maar deze is nieuw en dus veel beter!’
Onafhankelijk van of Fidan gelijk heeft en de spelcomputer dus daadwerkelijk beter is dan de oude, is dit toch een drogreden. De spelcomputer is namelijk niet beter ómdat hij nieuw is. Als Fidan met een goed argument wil komen waarom de spelcomputer beter is, zal ze met specificaties moeten komen. Bijvoorbeeld dat de nieuwe spelcomputer een grotere harde schijf heeft, waardoor er meer spellen op kunnen.
Gebruikt een kind deze drogreden? Stel dan de vraag: Is nieuwer altijd beter? Kom eventueel met een voorbeeld waaruit blijkt dat dit niet het geval is. In 1969 ging er bijvoorbeeld al een raket naar de maan. Bijna 20 jaar later ging een veel nieuwere raket de ruimte in. Deze ontplofte nog geen twee minuten na de lancering. Nieuwer betekent dus zeker niet altijd beter.
10. Bewijs vanuit ontoegankelijkheid
Deze drogreden doet opnieuw een beroep op autoriteit, maar deze keer op een vage niet traceerbare bron, waarvan dus ook niet duidelijk is of diegene autoriteit heeft het gebied in kwestie. Trisha zegt bijvoorbeeld: ‘Iemand die bij mijn vader werkt, zegt dat het gebruik van plastic bekers soms veel beter is voor het milieu dan een gewone beker die je moet afwassen’. (fun fact: dat klopt)
Maar ja, wie is die iemand? En wat weet hij of zij van dit onderwerp af? Gebruikt een kind deze drogreden? Stel eerst de vraag wie of wat diegene precies is of doet en stel daarna dezelfde vragen die je stelt wanneer een kind beroep doet op autoriteit (drogreden 6)
11. Ontduiken van bewijslast
Kinderen zijn sterren in het ontduiken van bewijslast. Wanneer je doorvraagt hoe ze aan hun argument komen, antwoorden ze maar al te vaak: ‘Oh, dat weet ik gewoon’ of ‘Dat weet iedereen toch?’ Maar dat is natuurlijk geen goed bewijs. Stel Yaro zegt: ‘Stelen is altijd verkeerd.’ en je vraagt ‘Waarom?’ en Yaro zegt ‘Dat weet iedereen toch?’, dan heeft Yaro helemaal niet bewezen waarom stelen altijd verkeerd is. Hij heeft geen argument gegeven, maar ontduikt de bewijslast.
Ontduikt een kind bewijslast? Vraag door: ‘Hoe weet jij/iedereen dat dan?’. Als je doorvraagt komt er vanzelf een argument boven tafel, of misschien de conclusie dat een kind het niet helemaal zeker weet. En dat is ook ok!
12. Omkeren van bewijslast
‘Bewijs maar eens dat ik ongelijk heb!’ Een typisch geval van het omkeren van bewijslast. Denk maar eens terug aan het voorbeeld met de kabouters. Berend gelooft heilig dat de kabouters bestaan. Als er wordt gevraagd of hij daar ook een argument voor heeft, zegt hij: ‘Bewijs maar eens dat ik ongelijk heb’. Dat terwijl Berend degene is die met een argument moet komen om zijn stelling (kabouters bestaan) te ondersteunen.
Keert een kind bewijslast om? Wijs hem of haar erop dat hij of zij eerst een argument moet geven voor zijn of haar stelling. Daarnaast is het zo dat als iemand niet kan bewijzen dat kabouters niet bestaan, dit niet automatisch betekent dat Berend gelijk heeft en dat kabouters bestaan.
13. Cirkelredenering
Bij een cirkelredenering wordt ‘bewezen’ dat iets waar is, omdat het waar is. Er wordt geen echt argument gegeven.
Wout zegt bijvoorbeeld: Ik vind hem stom, want hij is echt superstom. Of Esma zegt: ‘Ik ben de baas, want we zijn in mijn huis en daar ben ik de baas’.
Gebruikt een kind een cirkelredenering? Bevraag dan simpelweg de stelling. Waarom vind je hem superstom? Omdat hij stom is? Maar waarom vind je hem dan zo stom? Of: Waarom ben jij de baas in jouw huis? Door door te vragen wordt een kind uiteindelijk wel gedwongen om een ander argument voor zijn of haar stelling te geven in plaats van hem simpelweg te herhalen in andere woorden.
14. Beroep op emotie
Bij deze drogreden probeert iemand de tegenstander te overtuigen door een beroep te doen op zijn of haar emoties, in plaats van een goed redelijk argument te geven. Dit kunnen zowel negatieve als positieve emoties zijn. Dit is een drogreden waar volwassenen zich in communicatie naar kinderen nogal eens schuldig aan maken.
‘Als je je huiswerk niet maakt, wordt papa heel boos op je / is mama heel teleurgesteld in je’. Hier wordt een negatieve emotie gebruikt om te ‘beargumenteren’ waarom een kind zijn of haar huiswerk moet maken.
Kinderen kunnen er ook wat van: ‘Maar juf, ik heb er zo hard aan gewerkt, u kunt me toch geen onvoldoende geven?’.
Ook kan er beroep gedaan worden op positieve emoties: ‘Als jij helpt met de afwas, dan maak je mij echt heel blij!’ of: ‘Jij bent zo slim, je kunt je klasgenoten goed helpen.’ Dit alles in de hoop dat je een kind daarmee overtuigd om iets te doen.
Hoe voorkom je nu zo’n drogreden? Kijk eens kritisch naar je eigen communicatie richting kinderen. Geef je een echt argument waarom ze iets moeten doen, of probeer je ze over te halen door middel van iets anders?
Meer drogredenen
Deze 14 drogredenen worden door kinderen het meeste gebruikt. Maar er zijn nog meer drogredenen. Op Wikipedia vind je een overzicht.
Boekentip
Het boek Drogredenen herkennen en weerleggen van Paula Steenwinkel is ook een aanrader! Op een laagdrempelige manier legt ze uit hoe je de verschillende drogredenen herkent en hoe je ze kunt weerleggen. Ze gebruikt hierbij ook allerlei voorbeelden, dit zijn wel voorbeelden van gesprekken tussen volwassenen. Maar alsnog geeft het inzicht. Met de stripjes van Fokke en Sukke erbij is het zowel een vermakelijk als leerzaam boek.
Bestel bij Libris: Drogredenen herkennen en weerleggen