Kunnen regenbogen praten? Willen kikkers president worden? Het zijn misschien rare vragen waar je niet zo snel over na zult gaan denken. Toch zijn dit soort fantasievragen minder onzinnig dan je zou denken. Denken over dit soort vragen is zelfs een goede oefening in redeneren. Juist omdat je aan kennis niets meer hebt, moet je zelf gaan nadenken. Daarnaast stimuleert het kinderen om creatief te denken. Beide zijn belangrijke vaardigheden om goed te kunnen filosoferen.
Fantasievragen kun je samenstellen door willekeurig hulpwerkwoorden, zelfstandig naamwoorden en werkwoorden te combineren. Maak van het combineren van die woorden een spel. Je kunt dit doen met mandjes met strookjes waar je de woorden opschrijft, maar je kunt er ook het hiervoor speciaal ontworpen bordspel Denkdobbelen gebruiken. Laat de kinderen zelf de woorden bedenken die op de strookjes of wolken komen te staan. Zo worden de kinderen als het ware eigenaar van de vragen en is het nog leuker om erover na te denken. Ondertussen komt tussen alle fantasie door toch regelmatig een belangrijke filosofische kwestie naar voren. Zoals het kritisch nadenken over en twijfelen aan onze kennis.
Kunnen regenbogen praten?
‘Nee, want ze hebben geen mond.’
Q Kun je zonder mond niet praten?
‘Met een computer kan het wel.’
‘Dan moet de computer aangesloten zijn op iets met hersenen. Een regenboog heeft geen hersenen.’
Q Wat zou de reden daarvoor zijn?
‘Omdat de regenboog niet leeft. Hij is alleen maar een soort van gebroken lichtstraaleffect.’
Q Kan het tegendeel waar zijn?
‘Ja, misschien bestaan er wel dingen waar de mens nog niets van af weet. Misschien praat alles wel met elkaar, en weten wij dat niet.’
Q Wat zou dat voor gevolgen hebben?
‘Dan zou echt alles wat wij denken te weten instorten. Ik denk dat we dan wel een beetje gek worden. Dat is toch raar als alles anders blijkt te zitten.’
In dit voorbeeld raakte de kinderen terecht in de wetenschapsleer. Maar ook over het gedrag van mens en dier kun je diep nadenken:
Moeten honden spelen?
‘Ze hoeven niet perse te spelen maar als ze dat willen dan doen ze dat.’
‘Honden die moeten wel beweging krijgen. En eigenlijk speelt iedereen wel eens. Maar het moet niet. Wanneer ze willen dan gaan ze dat doen.’
‘Als het baasje gaat wandelen met de honden, dan gaan de honden buiten altijd spelen.’
Q Mag een hond dan zelf bepalen wat hij gaat doen?
‘Niet altijd. Ze moeten ook naar hun baasje luisteren.’
Q Als het baasje dan graag wil spelen? Moet de hond dan meedoen?
‘Nee, dat moet niet, dat mag.’
Q En als het baasje wil dat hij gaat zitten?
‘Ja, dan wel.’
Door de hond zijn de kinderen bij een interessante kwestie terecht gekomen, want betekent het dan dat je alleen hoeft te spelen als je daar zin in hebt? Dat je sommige dingen niet aan een ander op kunt leggen? Het is belangrijk voor kinderen om daar over na te denken. Het helpt hen om op de juiste momenten grenzen te kunnen stellen. Doordat onderwerpen met behulp van fantasievragen op zo’n speelse manier ter sprake komen, voelt het voor de kinderen niet als leren of beleren.
Nog een voorbeeld van een filosofische kwestie: de teleologie van Aristoteles. De gedachte dat alle dingen een doeleinde (telos) hebben was een kernpunt in de filosofie van Aristoteles. En dit uitgangspunt komt vaak terug bij het denken over dit soort vragen.
Willen bomen lopen?
‘Nee, want hij heeft geen gevoelens dus dan kun je niks willen.’
‘Precies! Je hebt hersenen nodig om iets te willen.’
Q Dus een boom wil niks? Ook niet groeien?
‘Hij wil wel groeien.’
Q Hoe kan dat nou? Hij had toch geen hersenen.
‘Dat zit in hem, uh, een soort van geprogrammeerd. Dat is de bedoeling.’
Q Is dat ook willen?
‘Misschien.’
Q Kun je een voorbeeld geven van wanneer jij iets wil?
‘Ik wil graag elke dag voetballen omdat ik dat leuk vind.’
Q Waarom vind je dat leuk?
‘Zo ben ik gewoon.’
Q Hoe komt dat dan?
‘Zo ben ik, uh, een soort van geprogrammeerd.’
Q Net als de boom eigenlijk?
Dit gesprek was op dit punt nog lang niet klaar. Over zo’n gekke vraag kun je gerust een half uur nadenken.
Uitdagen tot redeneren
Je kunt de denkuitdaging vergroten door extra accent op het redeneren te leggen. Dat kan heel goed met fantasievragen. Juist ook door dingen die we in de werkelijkheid niet kennen kun je leren logisch redeneren. De volgende redenering klopt bijvoorbeeld qua logica, al is de inhoud onzin: Alleen honden kunnen vliegen – Hector vliegt – dus Hector is een hond.
Het redeneren stimuleer je met doorvraagvragen. Dan moeten de kinderen echt gaan nadenken. Iets bedenken is één ding, maar vervolgens uitleggen waarom je dat bedacht, is een stuk moeilijker. Denk aan vragen als: is dat zo? Hoe weet je dat zo zeker? Zou het ook anders kunnen zitten? Is dat altijd zo? Hoezo dan? Hoe kan dat nou? Kun je een voorbeeld geven? Stel nou dat het anders zit… Is iedereen het daarmee eens? Bestaat daar een regel voor? Geldt dat voor alles?
Willen kleine kastelen kijken?
‘Ze willen misschien wel kijken maar ze kunnen geen actie ondernemen.’
Q Kun je je voorstellen dat het niet zo is?
‘Dat lijkt me heel eng, dan is het net of ze de hele tijd gluren.’
Q Wat zou dat voor gevolgen hebben?
‘Eng. Dan woon je bijvoorbeeld in zo’n klein kasteel en dan ben je lekker aan het slapen en dan word je helemaal begluurd. Zo van ik ga douchen. O nee, toch maar niet want het kasteel kijkt mee.’
Q Maar dan kun je niets meer doen. Zou dat niet wennen dan?
‘Dat je een soort van accepteert dat kastelen dat doen? Ja, dat denk ik wel.’
Q Wat zou daar de reden voor zijn?
‘Omdat je anders geen leven meer hebt.’
Zo leidt elke vraag weer tot een ander gesprek. Met sommige vragen ben je een half uur bezig en met andere ben je snel klaar:
Willen zeehonden iets oprapen?
‘Ze kunnen wel vissen oprapen uit de zee.’
Q Willen ze dat ook?
‘Ja, anders krijgen ze honger.’
En soms bestaat het antwoord vooral uit fantasie en humor:
Willen lampionnen vandaag tv kijken?
‘Nou, dat lijkt me niet want lampionnen hebben geeneens gevoel en ze hebben geen ogen , dus dat lijkt me niet logisch.’
‘Die kun je er wel opmaken en dan gaan ze licht geven omdat ze zo blij zijn.’
‘Maar ik denk niet zo snel dat een lampion vandaag tv gaat kijken en ik weet niet of hij eigenlijk wel een bril heeft want het is een dood ding zonder ogen en lichtgevend.’
‘Ik denk het juist wel. Alleen met Sint-Maarten hebben ze geen zin om tv te kijken want dan gaan ze voor deuren langs met lampionnen. Op andere dagen willen ze denk ik best tv kijken.’
‘Maar als lampionnen tv kijken willen, wat zouden ze dan gaan kijken?’
‘Snoepreclames?’
‘Ja dat zou kunnen, snoepreclames maar misschien ook lampreclames.’
‘En voor batterijen!’
‘Maar misschien ook kartonreclames!’
Kleuters zijn overigens ook erg goed in denken met fantasievragen:
Wil Ranja vliegen?
Een meisje pakt haar beker erbij en maakt vliegbewegingen. ‘Misschien vindt hij het wel leuk,’ denkt ze.
‘Hij kan het niet, dus dan vindt hij het ook niet leuk.’
Waarom kan ranja niet vliegen?
‘Hij kan niet vliegen want hij heeft geen vleugels en hij kan ook niet zien waar hij vliegt.’
‘Maar als ik nu in het vliegtuig stap dan gaat mijn ranja vliegen!’
‘Niet hoor.’
Waarom denk jij van niet?
‘Omdat het nat is en het gaat zo naar beneden vallen, net als regen.’
Kan regen vliegen?
‘Nee, het valt gewoon altijd.’
‘Omdat een beker geen tank voor benzine heeft want dan stort hij gelijk neer als je hem los laat.’
‘Ja, als je benzine hebt dan kan je wel gasgeven maar als je geen benzine hebt dan kan je niet vooruit.’
Maar een vogel heeft toch ook geen tank?’
‘Die heeft vleugels!’
‘Als de dop erop zit dan kan het kapot gaan en als de dop er dan af is, kan ranja op de grond vallen.’
‘Ja, maar hij vliegt niet! Vliegen is meer een soort zweven en ranja valt gewoon.’
‘Vallen gaat vanuit de lucht, zo: plof. En vliegen dan kun je hoog blijven.’
Het meisje met de beker zegt: ‘We kunnen het wel proberen!’ Ze houdt de beker al hoog in de lucht en wil de dop eraf draaien…
Denkvaardigheid vergelijken
Opvallend is dat de vragen steeds uitnodigen om de fantasiesituatie te gaan vergelijken met iets wat bekend is om daar vervolgens conclusies uit te trekken. Volgens de Amerikaanse onderwijswetenschapper Robert Marzano is vergelijken een ‘’denkhandeling die de kern vormt van alle leren’’. Kinderen leren hier dus een belangrijke denkvaardigheid. Behalve vergelijken leren ze ook associëren, combineren, verbanden leggen, verbeeldingskracht, etc.
Deze onzinvragen zijn dus minder onzinnig dan je op het eerste gezicht zou denken. Je leert er creatief en logisch van denken en dat is de basis voor een filosofisch gesprek. Het zorgt er ook voor dat je plezier in denken krijgt. Denken wordt spelen.
Meer toepassingen
Door willekeurig woorden te combineren kun je ook verhalen en toneelstukjes bedenken of yoga-oefeningen maken. Je kunt er zelfs nog oneindig veel meer toepassingen mee bedenken. Deze werkvorm is niet nieuw. In de onderwijspraktijk van creatief schrijven en kinderfilosofie wordt het veelvuldig gebruikt en je vindt het terug in diverse publicaties. Je kunt dit heel simpel doen met strookjes papier maar omdat het ook mooier, leuker en efficiënter moest kunnen bedacht ik het bordspel Denkdobbelen. Op de gelijknamige website worden regelmatig tips geplaatst voor nog meer toepassingen: www.denkdobbelen.nl. Het spel is op dit moment niet verkrijgbaar, maar volgend jaar verschijnt een speciale uitvoering voor in de klas.